Kattengedrag (of gender)

Als het op huisdieren aankomt, heb je hondenmensen en kattenmensen. Bij de hondenmensen vindt de eigenaar het leuk wanneer het huisdier doet wat hij zegt, bij de kattenmensen zit het leuke erin te zeggen wat het huisdier doet. En katten doen het altijd anders.
Ik heb vier poezenwezens in huis.
En dat was niet de bedoeling.
Terugkijkend kwam het eigenlijk allemaal door Roosje. Roosje die als logeetje wel eens bij mij thuis kwam, omdat ze anders haar eigen huis sloopte. Het was niet zo dat ze niet alleen kon zijn, of zich verlaten voelde. Nee, ze was pissed off. Het was dikke, vette straf voor de eigenaar.
Want Roosje is een femme fatale, met een klein hartje. En die laat je niet alleen. Zonder consequenties.
Mazi, die bij mij in de kledingkast werd geboren zo’n achttien jaar geleden, was toen nog zeer bevriend met buurman Tijger. Die zich ook al mijn huis had ingewerkt met zijn bijzondere Zen-talenten. En vervolgens officieel was geadopteerd. Mazi moest Roosje niet, met haar gesnauw en haar air en haar ongelofelijk overdreven poezelig gedrag jegens de eigenaar. Waar niemand bij in de buurt mocht komen.
Maar Tijger vond Roosje nog een ‘jong ding’ waar ze zich niet zoveel van aan moest trekken. En zo lagen Tijger en Mazi dan op het bankje terwijl Roosje parmantig voorbij stapte, de wijde wereld in. Het liefst hoog in een boom, of door een dakgoot. Van een flat.
Helaas ontdeed Tijger zich van zijn kattenlijf en vloog naar de poezenhemel. Tot groot verdriet van Mazi en mij. Roosje daarentegen legde haar tandenborstel op de wastafel, poederde haar neus en gaf mij de volledige hotelfunctie. Het logeren was afgelopen, ze nam haar intrek.
Na de wijze lessen van Tijger had Mazi haar geaccepteerd en op haar beurt accepteerde Roosje mij.
Zolang ‘de eigenaar’, haar papa, er niet was. Want Roosje heeft een papa, wat nogal bijzonder is, en zodra ‘De Papa’ in the house was kreeg ik de ‘dikke vinger’ en negeerde ze me volkomen. En dit ondanks de toch zo belangrijke hotelfunctie.
In die fase, zo ongeveer, veranderde Roosje van ranke, slanke dame in een soort van theemuts. Een hormonale theemuts.
Nadat ze ongeveer alle katers in de buurt het leven zuur had gemaakt, want zo krols als een deur mocht niemand ‘op’ Roosje, ze verleidde en joeg weg, was ze toch zwanger.
Ik verheugde me op de vrolijke kittens in huis, en er zou er eentje blijven. Geaccepteerd door Mazi en Roosje, want zo groeit zo’n kitten dan op. Dacht ik.
Roosje beviel van drie kittens. En zij werden, net als Mazi toen, ter wereld gebracht in de kledingkast op mijn slaapkamer.
Als eerste een kater, als tweede een poes en als laatste nog een piepklein meisjespoesje. Ik was meteen verliefd op het katertje maar het meisjespoesje baarde zorgen. Ze gilde het alarm uit over het nest waardoor moeder Roos zich meerdere malen bijna genoodzaakt voelde het hele nest te verplaatsen. Maar er was niets aan de hand. Wat was er, met deze kitten? Ze bracht iedereen in standje paniek.
Mama Roosje moederde voortreffelijk, al vond ik de vaart die zij achter dingen zette, best snel. Als femme fatale, carrièrevrouw en avonturierster was zij nooit ook maar een seconde te laat terug op het nest. Ik kon niet met mijn ogen knipperen of de kittens waren zindelijk, konden eten uit een bakje en waren nog steeds welkom bij mama.
Het conflict tussen Roosje en mij, want ik respecteerde haar keuzes als moeder zijnde, begon toen ze de kittens door het kattenluikje leerde gaan.
Met zeven weken.
Aangezien poezen het soort huisdier zijn waarbij je vertelt wat ze doen, namelijk niet wat jij zegt, resulteerde dit erin dat er een aantal weken achter kittens werd aangerend om ze terug te halen. Naar binnen.
‘Nee, Roosje!’. Dat bepaal ik zelf wel.
De gehele situatie werd overigens complex, met alle kittens.
Het katertje, waar ik zo verliefd op was, begon dermate onstuimig en enthousiast aan zijn leven dat hij in de wandelgangen ‘Joop Sloop’ werd genoemd. Zachtjes.
Maar toen er weer wat omviel, hij weer in de waterbak sprong in plaats van ernaast en ik weer eens verzuchtte ‘daar hebben we Joop weer’, keek hij om. Joop. Dat ben ik.
Dit was erg want ik kon hem niet houden. Hij zou een naam moeten krijgen van de lieve mevrouw met haar lieve dochter, die het katertje en Zus na het weekend zou komen halen.
Want ik kon alleen het kleine meisjespoesje houden, die ik Katinka had genoemd en een ‘bijzonder’ poesje was. Ze was ‘achter’ in haar emotionele en leerprocessen. Ze was ‘anders’.
Met Zus ging het niet goed. Van een vrije, blije, ondernemende meid veranderde ze in een onzeker, terughoudend poesje. Die niet meer zichzelf was. Wat was er, met haar?
Ik maakte foto’s voor de lieve mevrouw, die de twee kittens van twaalf weken zou komen halen zodat ze samen op konden groeien. Want dat is fijn, voor poezen.
En daar, op de foto, zag ik ineens iets wat ik niet eerder had gezien.
Zus leek verdacht veel op, zachtjes; Jopie.
Ik mailde mevrouw dat er sprake was van twee katertjes. Met mijn diepe excuses.
‘Dat wil ik niet,’ mailde ze terug.
Ik gaf Zus subiet de naam Valentijn en binnen twee dagen was hij terug bij wie hij wezenlijk was. Ondernemend, met zelfvertrouwen en waanzinnig heerlijk spelen met zijn broer. Intelligent.
Drie kittens. Twaalf weken oud. Ik kan er eentje houden, en dat moet Katinka zijn, gezien haar gesteldheid.
Wie wil er nou twee katers? Waarvan er eentje Jopie heet?
Volgens de dierenarts kon het best goed gaan, twee broers, maar soms, ja, soms, kleefde er een risico aan.
Wij leefden even verder, Mazi, Roosje, Valentijn, Jopie en de kleine Katinka. Ik met mijn handen in het haar.
Mijn verliefdheid was niet over gegaan. Op Jopie.
Ik had het kunnen hanteren wanneer de lieve mevrouw hem had meegenomen, maar nu niet meer. Het had te lang geduurd.
Mijn hart vocht haar slagen.
‘Heb je ze nog, de kittens?’ appte mijn zus.
‘Want wij willen nog langskomen, voordat ze gaan’.
‘Ze zijn er nog,’ vertelde ik.
En toen bleek dat ik niet de enige verliefde was. Er was er nog één.
De zoon van mijn zus, en in zijn vaarwater mijn zus zelf.
Op Valentijn.
‘En we noemen hem Joey,’ zei mijn zus.
Met zo’n goed thuis was de beslissing makkelijk; dan blijft Jopie. Dan blijven er twee kittens.
Maar daar dacht Roosje heel anders over. Eentje uit huis? Dan kan de rest ook. En zo begon Roosje haar kittens weg te jagen. De bosjes in, de straat op. Over het zebrapad. Doei en de mazzel, vond Roosje, ik gedoog geen enkele concurrentie met De Papa.
En zo, terwijl Joey de fase van Zus tot Broer en van Valentijn naar Joey gemoedelijk achter zich liet, rende ik weer achter kittens aan. En achter Roosje aan. Soebattend en smekend.
Want toen bleek dat de kittens bleven, gooide ze het over een andere boeg.
O ja? Dan vertrek ik. En dan zullen we nog wel even zien, hoe lang jullie dit volhouden.
En Roosje kwam alleen nog eten. Ze sliep zelfs niet meer binnen. En ze hield het bijna een half jaar vol.
Totdat De Papa ineens niet meer langskwam. Wegens arbeidsomstandigheden.
Fuck‘, dacht Roosje. Nu ben ik weggelopen, maar nu doet hij het ook. Ik kom terug.

Nu, zijn we allemaal in harmonie. Joey leeft samen met Jesse en Jake en ontwikkelt zich als kater zijnde sneller dan Jopie. Jopie is een heerlijk ventje, er is ‘koken met Jopie’, ‘naar de wc gaan met Jopie’ (want hij schropt de plee uit), en zijn stoïcijnse manier waarmee hij omgaat met het gebrom van zijn moeder. Hij gaat gewoon tegen haar aanliggen, tot ze accepteert.
Kleine Katinka sabbelt elke dag aan mijn arm. Dat moet even. Gedrag wat je anders ziet bij verlaten kittens vertoont Katinka. Ik stroop mijn mouw op en laat haar.
Zichzelf zijn.
Voor ons is het elke dag Valentijn.

Getagd , , , , , , , , , , , , . Bladwijzer de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *