Vergankelijkheid

En dan ineens dan doet-ie het. De Eumig R2000 instaprojector. Ik kan me nog goed herinneren dat we hem kregen; een zeer modern apparaat waarop je films kon kijken alsof je tv keek. Niemand had dat. Mijn vader had de films zorgvuldig gedocumenteerd, in een schrift. Bijvoorbeeld (film nummer 4) Vacantie Holten 1968 of (film 2B, Nelleke) Kleuterschooltijd. Of film 12, vacantie ’80, Denemarken- Zweden. Omdat de Bouwfilm (13) per ongeluk in de hoes film 2B, Nelleke Kleuterschooltijd terecht was gekomen zag ik ineens beelden van de bouw van het huis waar ik op mijn derde kwam te wonen. En ik zag mij, als toch bijna drie-jarige, mijn vader helpen een krat bier te dragen na het shot van de vlag op het dak. De bouw had haar hoogtepunt bereikt!
In een andere film bevinden we ons op het strand van Ameland, mijn zus rennend naar de golven, mijn zusje er juist vanaf en ik zittend in de schaduw van het windscherm spelend met het zand. Mijn vader druk in de weer met een schep om een zandkasteel te bouwen en mijn moeder, ongetwijfeld, op dit moment filmend. Op een ander moment filmt hij haar, in de achtertuin, met haar voeten in het kinderbadje en een boek in haar hand. Ze heeft een zonnebril op en mompelt iets.
In de tijd van de Eumig R2000 instapprojector was er nog geen geluid. Maar ik weet precies wat ze zegt.
“Nou Be, (van Berend), nou is het wel genoeg, doe mij nou maar weer uit beeld”.
En het beeld gaat naar mijn zus en mij, in onze bikini’s met een bovenstukje zonder borsten erin en naar hoe we een aanloop nemen en in het badje duiken.
Wat ik me vooral herinner is hoe we als gezin, familie soms ineens met ons allen film gingen kijken. Mijn vader installeerde dan, voordat de R200 kwam, een projector en een scherm en dan gingen de lampen uit en keken we Vacantie ’78, Leek of Lött de Göld Röll (vacantie ’70) waarvan ik nu pas begrijp dat het budget in ’70 enigszins was overschreden.
Vergankelijkheid.
Ik zie mijn vader nog zo trots in de kamer staan, met de R2000. Modern en nieuw maar vooral: dan konden we onze films zien. Bewaard en vastgelegd, in de tuin, op het strand, kerst en verjaardagen en vele malen die heerlijke vertrouwde tenten die onze huisjes waren.
Hij is er niet meer. Mijn vader zonder baard, mijn vader met baard, mijn vader in zijn versleten blauwe zwembroek. Dat geldt ook voor mijn moeder. Zij is er ook niet meer. Mijn moeder met haar permanentje, mijn moeder met een ratte-kopjeskapsel (voor de kinderen ook zo leuk), mijn moeder met mijn zus aan de hand die voor het eerst op een paar Friese Doorlopers staat.
Weg.
Alles weg.
“Kijk,” zeg ik tegen mijn Lief, “dat ben ik”.
En ik wijs naar het blonde meisje met twee staartjes, een rood brilletje op en een Noors truitje aan (blauw), en een Schots rokje (rood).
Hij knikt. Hij heeft het gezien, hij heeft me herkent.
En ik voel me eenzaam en vertrouwd. Misschien vooral wel heel erg heimweiïsch. En dan ineens flitst het door me heen dat ik mijn gevoel voor mode moet hebben van mijn moeder. Hoe kan het anders; een Noorse trui en een Schotse rok. In een perfecte combinatie.
In de rest van de films zie ik mij in rood.
“Rood is Nelleke’s kleur”, zei mijn moeder altijd en zo naaide ze een rood broekpakje voor mij met een witte bloem erop. Nu is mijn moeder ongeveer de laatste persoon op aarde (geweest) die iets had met mode. Of iets spiritueels met kleuren. Maar ik draag nog steeds rood, omdat het mij is en ik bewaar de versleten blauwe zwembroek van mijn vader.

Misschien heeft de vergankelijkheid toch wel een tegenhanger. En leven wij voort in wat anderen ons hebben gegeven. En slaat die verbinding een brug.

Getagd , , , . Bladwijzer de permalink.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *