De volgende keer dat mijn kat begint te grommen wanneer de bel gaat, doe ik niet meer open. Nog gekleed in mijn dikke zo-kom-je-de-winter-wel-door-ochtendjas kwam ik nu immers, zelfs nog voor de koffie, oog in oog te staan met een man die mij vroeg of ik kennis wilde nemen van de dood van Jezus.
“Nee, zei ik, “dat wil ik niet. Ik wil geen kennis nemen van de dood van Jezus”.
“Maar het is in het zaaltje hierachter,” zei de man waardoor het klonk alsof hij me wilde uitnodigen voor de rituele moord op Jezus, zodat ik kon zien hoe je dat zoal aan kon pakken.
Nu kennen we uit de geschiedenis diverse vormen van amusementsmoorden, waarbij het publiek een grote rol speelt. Tijdens de Franse Revolutie bijvoorbeeld was het heel normaal dat het publiek, al breiend en punnikend, volgde hoe de hoofdjes in het bakje onder de guillotine rolden.
“Zag je dat? Daar ging het bolletje van Marie-Antoinette”.
“Nee, ik zat net even met dat kutterige recht-en-averecht”.
“Ne sois pas vulgaire”, wat zoveel betekent als ‘let op je taalgebruik’.
Dat het niet de rituele moord op Jezus kon betreffen, althans niet op De Jezus, weet ik omdat ik laatst nog gevraagd werd naar mijn geloof door een deskundige.
Ik was immers eerder bij de psychiatrisch verpleegkundige geweest in verband met de sores die mijn weggelopen ex heeft achtergelaten, die mij vroeg of hij voor of na het eten was weggelopen. En hoewel ik daarna het gehele DSM-5 heb doorgenomen, Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, kon ik niets vinden over de psychiatrische diagnostiek inzake het verbreken van intieme relaties voor, na of tijdens maaltijden.
Ik moest mijn heil dus elders gaan zoeken.
Ik kwam terecht bij een meneer die zonder het boekwerk van de DSM-5 op geheel eigen wijze soelaas zou kunnen bieden, volgens zijn website zelfs met 92% zekerheid.
“Heb je een geloof,” vroeg hij en voegde daar, zonder mijn antwoord af te wachten aan toe:
“Want als dat zo is, zal ik je daar nu even vanaf helpen”.
Nu is ‘verbijstering’ inmiddels een terugkerend thema in mijn leven en ook nu had ik er last van. Ik zei helemaal niets, ik bewoog mij niet eens meer.
“Jij hebt last van het Jezussyndroom“, vertelde hij mij.
“Het…..Jezussyndroom?”, vroeg ik, “wat mag dat zijn?”.
“Ja,” zei hij, “net als Jezus ben jij je hele leven aan het geven, geven, geven en uiteindelijk eindig je, net als hem, aan het kruis. Lijkt je dat wat?”.
Nee, dat leek me niet wat. Die beeldjes van Jezus aan het kruis zijn erg bekend en het ziet er niet comfortabel uit, zo in je onderbroek aan wat spijkers te hangen en dan zo overdone ook nog van die doornen om je hoofd.
“Een hartchakra,” vervolgde hij, “is niet alleen om te geven maar ook,” en hierbij zette hij zijn handen als een toeter om zijn mond, “te ontvangen“.
“Het plaatje is helder,” zei ik terwijl ik vaststelde dat hij gebruik maakte van een confronterende methodiek.
Maar voor het eerst keek hij mij vriendelijk en vooral erg vrolijk aan.
“Tijd om te cashen, wat jij je hele leven aan anderen hebt gegeven”, zei hij. En het leek erop dat daarmee het consult ten einde was; problem solved, case closed.
Maar ik was nog niet zover.
“Enneh….hoe pakken we dat zo aan, dat cashen?”, vroeg ik want het drong tot mij door dat er een verband was, tussen het cashen en het vooral niet gekruisigd te worden, ofwel te eindigen in ‘het zaaltje hierachter’- met publiek.
Hierop vroeg hij mij zeven positieve eigenschappen van mijzelf op te noemen.
Haha, dacht ik, in the pocket. Want dat kost mij geen enkele moeite. Loyaal, eerlijk, me aan afspraken houden, behulpzaam- ik schudde ze zo uit mijn mouw.
“Ha wat leuk, “reageerde hij.
“Loyaal. Wat leuk voor een ander. Ha wat leuk; eerlijk. Wat leuk voor een ander. Ha wat leuk; je houdt je aan afspraken. Wat leuk voor een ander“.
O God, hij gaat het hele lijstje afwerken, dacht ik bij mijzelf. En ik incasseerde mijn gehele lijst met positieve eigenschappen. Voor een ander.
“Het plaatje is, wederom, helder”, zei ik.
Maar nu was hij nog niet zover.
“Een baby in de wieg,” vroeg hij, “is die loyaal? Is die eerlijk? Houdt een baby zich aan afspraken? Is de baby behulpzaam?”.
“Geef mij, ” zei ik, “ik wil“.
Cashen.
Ik vond het sneu voor Jezus, dat hij niet eerder deze man uit Soest had leren kennen. Dan was hij immers nooit in zijn onderbroek aan een kruis terecht gekomen. Dan was de mensheid niet constant geconfronteerd met dit vreselijke beeld ervan. Maar van Jezus met een roos tussen zijn tanden, of Jezus met een blije glimlach bij een beekje of Jezus met zijn handen geopend naar de hemel, ‘ik ontvang, moet-je-ook-eens-doen’.
Niet meer, zelfs voor de koffie, mannen aan de deur die je uitnodigen om in achteraf-zaaltjes kennis te nemen van marteling en dood van wie dan ook.
En last but not least rust voor degenen die net lekker in het zonnetje lagen en zich niet bezig wensen te houden met syndromen of DSM-5. Geen grommende katten meer in huis.





